Het antwoord is eigenlijk heel simpel. Mijn interesse voor duurzaamheid is gestart in mijn pubertijd. Ik vond het milieuvraagstuk, samen met vrede, de grootste vraag die er was. Toen heb ik er voor gekozen om naar Wageningen te gaan om milieutechnologie te studeren. In Wageningen had je op dat moment nog geen beleidsrichting. Na een jaar propedeuse kwam ik tot de conclusie dat er naast techniek ook iets aan de overheidskant moest gebeuren. Om hier invulling aan te geven binnen mijn studie, ben ik opzoek gegaan naar een beleidsmatige milieustudie. Op dat moment was deze er nog niet in Nederland en heb ik besloten dit zelf vorm te gaan geven. Zo ben ik bij politicologie aan de UvA in Amsterdam terechtgekomen. Samen met diverse hoogleraren heb ik toen een programma vormgegeven waarin ik milieutechnologie en -beleid kon combineren. Ondertussen was ik ook politiek actief. Out of the blue werd ik door een wethouder in Amsterdam gevraagd als assistent. In eerste instantie was dit voor 3 maanden, maar uiteindelijk heb ik dit een jaar gedaan. Omdat de wethouder niet herkozen werd, raakte ik mijn functie als assistent ook kwijt. Dit was min of meer op het moment dat gemeenten voor het eerst een milieubeleid moesten gaan maken. De milieudienst van Amsterdam was dus op zoek naar beleidsmedewerkers. De directeur van de milieudienst, Jan Klei, vond het wel leuk om een jonge hond uit de politiek in dienst te nemen.
Maar na een paar jaar bleek ik toch niet de ideale ambtenaar. Vanuit milieubeleid denk je vaak in beperkingen. Dat ging mij tegenstaan. Zelf raakte ik in die periode gegrepen door het internet. Toen heb ik een eigen stichting opgericht (Kennisland). Dit ging voor mij vooral over de duurzame economische groei van Nederland. Met deze stichting waren we een soort startup. Dit is de periode dat ik ook betrokken geraakt ben bij het innovatieplatform tijdens het Tweede Kabinet van Balkenende. Inmiddels had ik het inzicht dat een startup de beste manier is om iets nieuws te introduceren en toen ben ik me op dit terrein nog verder gaan ontwikkelen.
Dat is toch wel het opzetten van ClimateLaunchpad. Een Europees programma dat werkelijk waar ontploft en inmiddels loopt in 60 landen. En dan vooral de feedback van de deelnemers. Dat je ze gewoon echt geholpen hebt met het realiseren van hun droom. Een van de leukste commentaren die ik me goed herinner: “if fixing climate change was always so much fun we would have solved it ages ago”. En emails van founders jaren later die je dan bedanken voor de inzichten die wij ze gegeven hebben. Ik realiseer me ook dat dit natuurlijk niet helemaal waar is. Het zit natuurlijk in de ondernemer zelf, maar je bent er wel bij als ze zich aan het ontwikkelen zijn. Dat is super om te zien.
Als je het over cleantech hebt, heb je het over veel verschillende markten. Per markt verschilt dit natuurlijk wel. Het is een semi-overheidssector. Er zit dus heel veel overheidsdruk op, omdat het zo cruciaal is. Dat heeft voor- en nadelen. Voor entrepreneurs is het nadeel dat de innovatiedruk in deze markt eigenlijk niet zo groot is. De klant ervaart dit toch als iets wat het altijd doet. De enige keer dat het opvalt is als er een storing is, waardoor je tijdelijk geen energie of water hebt. Als je als startup een markt moet veroveren, moet je klant gretig zijn. Heel vaak is dit niet het geval. De incentive van de klant ligt veelal in overheidsregulering. En als deze regulering niet de goede kant op beweegt, ben je als startup eigenlijk kansloos. Hier zit voor mij de lastigste component van ons werk. En ik kan het dan ook niet meer dan eens zijn met de analyse van Piers Clark in je vorige interview. Ook ik heb diverse startups begeleid die een fantastische technologie hebben ontwikkeld voor water utilities. Het samen met een utility oppakken van een innovatieproject lukt vaak heel goed, maar daadwerkelijk een handtekening zetten onder een koopcontract lukte uiteindelijk bijna nooit.
Het sterkste punt is de hyperfocus. Wetsus als startpunt is een van de sterkste cases die we in Nederland hebben. Dit was nooit gelukt zonder trekkers als Cees (Buisman) en Johannes (Boonstra) en de enorme energie die zij gestopt hebben in de ontwikkeling van het ecosysteem. Dat zijn zelf ook echt entrepreneurs. Laatst vroeg ik aan Cees waarom hij denkt dat het gelukt is. Hij gaf aan dat er zoveel focus is dat er eigenlijk niemand is die zich bedreigd voelde. En ik ben het hier mee eens. En daarnaast de koppeling met de marktpartijen. Dit maakt het ecosysteem op de campus in mijn ogen echt heel bijzonder. De enige zwakte is dat de kritische massa niet zo groot is wat het enigszins fragiel maakt. Verder zie ik het structureel gefinancierd krijgen wel als belangrijkste aandachtspunt.
Allereerst lijkt het mij goed als jullie (nog) meer internationale startups rekruteren. Het rekruteren van startups uit het buitenland is duur en tijdrovend, maar op zo een specifieke niche zou het wel mogelijk moeten zijn. Hierdoor creëer je nog meer reuring, waardoor de WaterCampus groter groeit en gewoon niet meer weg te denken is. En dat is natuurlijk het uiteindelijke streven. Want alleen dan kunnen jullie de beoogde maatschappelijke en economische impact maken.
Ten tweede zie ik verbetermogelijkheden op de inhoud van het programma. Ik focus me hierbij op de pijler talent, omdat deze het dichts bij mijn eigen expertise ligt. En ik kijk hierbij eigenlijk naar alle accelerators in Nederland. Iedereen richt zich op het ontwikkelen van entrepreneurship competenties. Cruciaal om van de inventies daadwerkelijk innovaties te maken met impact. Deze hele pijler is eigenlijk een vorm van naschoolse educatie. Educatie die in vergelijking tot bijvoorbeeld MBA-programma’s niet of nauwelijks door hogescholen en universiteiten opgepakt wordt. Logisch ook omdat de business case er niet is. Voor MBA-opleidingen is deze business case er wel. Grote bedrijven sturen hier hun jonge talenten heen en betalen hier fors voor. Een mooie manier om de talenten verder te ontwikkelen en tegelijkertijd te verbinden aan de organisatie. Voor startups is dit niet het geval. Als je als ondernemer al 200.000 Euro op de bank hebt, ga je die investeren in je bedrijf en niet in een opleiding. Dit stuk educatie wordt dus opgepakt door de talloze accelerators die er wereldwijd en zeker ook in Nederland zijn. Om het probleem van de ontbrekende business case te tackelen had Y-Combinator (VS) het briljante idee om startups te laten betalen met toekomstige waarde (via aandelen). Dit concept is wereldwijd eindeloos gekopieerd. En in de meeste gevallen is deze aanpak eerder een last dan een zegen voor de startups. Het alternatief is dat je de accelerator op een andere wijze financiert. Dat is vaak via overheidssubsidies of corporate klanten. Dit maakt dat lange termijn planning vaak lastig is, omdat de financiering vaak relatief korte termijn is. Wat ik ons als Nederland toewens en de WaterCampus dus ook, is dat we meer standaardiseren met elkaar. Dat we een standaard curriculum ontwikkelen. Het Dutch Open Entrepreneurship Curriculum met standaard modules waar al deze accelerators gebruik van maken en wat we ook gezamenlijk beheren. Dat geeft de accelerators veel meer tijd en ruimte om de startups daarnaast te helpen op sector specifieke uitdagingen.
In mijn ogen moet de Faculty of Impact zich ontwikkelen tot een nationale supportorganisatie voor iedereen die in Nederland bezig is met kennisvalorisatie. Het mooie is dat we met de Faculty of Impact de support heb van alle universiteiten en de academische ziekenhuizen. Ook de hogescholen zou ik graag aansluiten. We hebben een programma voor onderzoekers die hun onderzoek willen vertalen naar business met impact. Ze krijgen daar twee jaar de tijd voor: salaris, lab, kantoor zit er allemaal bij. Ze blijven in die periode binnen hun onderzoeksgroep, zodat ze kunnen in blijven tappen op de nieuwste kennis, en ook terug kunnen in hun rol van onderzoeker als het ondernemen niet lukt of niet bevalt. We zijn in mei van start gegaan met de eerste groep onderzoekers. Een van de andere eerste acties die ik wil oppakken is het realiseren van de bibliotheek met standaard curricula. Zoals ik dat in het vorige antwoord benoemde.
Dit is een mooie en heel terechte vraag. In de afgelopen jaren heb ik al van alles geprobeerd om dit probleem te tackelen. Maar ik heb het zeker nog niet opgelost. Dus dit is wel echt een gezamenlijk probleem. Ik verwacht bij de Faculty of Impact ook veel onderzoekers tegen te komen die een dergelijk profiel hebben. De eerste gedachte is natuurlijk een pool te creëren met zeer ervaren ondernemers met voldoende vermogen om zich enkele jaren op de ontwikkeling van de startup te focussen. Maar hier zie ik twee problemen. Allereerst is deze groep helemaal niet zo groot in Nederland. Daarnaast zijn mensen die echt rijk zijn niet altijd de beste mensen om een startup tot een succes te brengen. Als je voldoende geld hebt, kan je namelijk uitstappen. En om een startup tot een succes te brengen moet je een enorm doorzettingsvermogen hebben. En eigenlijk geen terugvaloptie.
Er zijn meer dan voldoende senioren, zoals ik zelf, die heel graag in een startup zouden stappen maar onvoldoende vermogen hebben om jaren zonder inkomen te kunnen. De meeste hebben immers een hypotheek en verantwoordelijkheid richting een gezin. Wil je deze groep aanboren dan zit de oplossing er volgens mij in dat je het inkomen van deze senioren (deels) kan compenseren. Noem het de Senior Founders Faciliteit waarmee je de senior professionals voor een periode van 3 jaar een inkomen kan garanderen van bijvoorbeeld 60% van hun huidige inkomen. Hiermee creëer je een situatie waarin het veel makkelijker zal zijn om daadwerkelijk in een startup te stappen. Als de startup dan een succes is, kunnen ze de ontvangen financiering terug betalen. Bijvoorbeeld met aandelen. En in geval de startup het niet redt, zitten ze niet diep in de schulden. Het lijkt me leuk om te kijken of we deze faciliteit samen kunnen vormgeven!
Ronald Wielinga is sinds juli 2020 actief als manager entrepreneurship bij de WaterCampus Leeuwarden. Iedere maand gaat Wielinga in gesprek met inspirators. Inspirators die een prominente rol vervullen op het vlak van ondernemerschap of in de watertechnologiesector.
Hij gebruikt deze gesprekken om te reflecteren op het enterpreneurship programma van de WaterCampus. Dit om het programma nog sterker te maken. Want de groeiambitie is groot.
De interviews komen ook regelmatig terug in Water Alliance’s WaterProof magazine.